In Memorium

Naomi Weidner (1923-2020) ontmoette John in het White Memorial Hospital in Los Angeles, waar zij als verpleegster werkte, nadat hij in 1955 naar de Verenigde Staten was geëmigreerd.  Beiden deelden in hun toewijding om te zorgen voor mensen in nood. Naomi was een van de oorspronkelijke oprichters van de Weidner Foundation en heeft bijna 25 jaar met grote inzet deel uitgemaakt van ons bestuur. Toen haar gezondheid het haar moeilijk maakte om aan bestuursvergaderingen deel te nemen, bleef zij niettemin het werk van de Stichting op eigen initiatief op afstand actief steunen. Een functionaris van de Stichting bezocht Naomi in 2019 toen zij nog in haar huis in Monterey Park, Californië, woonde, om bloemen te bezorgen en de dankbaarheid van de Stichting aan haar uit te drukken voor haar vele jaren van toegewijd werk. Voor Naomi was het werk van de Foundation een verlengstuk van John’s werk en ook een manier om haar geloof in praktische actie om te zetten. Naomi was een persoonlijke vriendin van verschillende van onze huidige bestuursleden, die vanaf het eerste begin bij haar waren en die nu treuren om haar heengaan. Het bestaan van de Weidner Foundation is niet alleen een testament van het leven van John Weidner, maar ook van Naomi’s leven en haar geest van onbaatzuchtigheid.

Naomi Weidner (midden) samen met een medeoprichter en bestuurslid, Larry Geraty (rechts), en Gillian Geraty (links).

Pieter Rudolph (“Rudy”) Zeeman (1919-2021) was een oude vriend van de Weidner Stichting en was jarenlang lid van onze Raad van Advies. In 2020 publiceerde de Stichting zijn memoires over zijn ontsnapping uit Nederland via de Dutch-Paris Ontsnappingslijn. Luck Through Adversity werd op tijd afgeleverd voor Rudy’s trouwdag met zijn vrouw van 74 jaar, Berna Mortimer, die kort daarna overleed.

De volgende woorden werden uitgesproken ter ere van Rudy bij diens begrafenis door Coleman O’Flaherty:

Pieter Rudolph Zeeman (ofwel: Rudy Zeeman) werd geboren op 10 november 1919 in Soerabaja op het eiland Java in het voormalige Nederlands-Indië, het huidige Indonesië. Zijn vader, Pieter Rudolph Zeeman (sr), was een jonge manager bij de toenmalige NHM Nederlandse Handelsmaatschappij/Bank: deze bank werd later omgevormd tot de ABN/AMRO Bank, nu een van de grootste bankbedrijven in Nederland. Zijn moeder was Eugenie Maria Portengen, dochter van Jan William Portengen, arts en kolonel in het Nederlands-Indische leger. Zij was houdster van het Nederlandse equivalent van het Victoriakruis.

Rudy’s vader maakte snel promotie in het bedrijf en werd uitgezonden naar verschillende steden in Malakka, Singapore, India, Japan, China en Nederlands-Indië. Engels was de voertaal tussen de buitenlandse en lokale gemeenschappen in deze plaatsen, dus Rudy leerde Engels spreken toen hij nog heel jong was. Herinneringen aan deze bestemmingen bleven hem zijn hele leven bij; nog maar een paar weken geleden vertelde hij mij over zijn jeugdherinneringen aan de berg Fuji en aan het hertenkamp in Nara in Japan, en hoe hij onder de indruk was toen hij oorlogsschepen voor anker zag liggen in Shanghai.

In 1934 werd Rudy’s vader teruggeroepen naar Nederland om een van de directeuren te worden in het hoofdkantoor in Amsterdam. Rudy’s schoolopleiding had te lijden gehad van zijn vaders reizen en hij had zijn school nog niet afgemaakt toen hij in augustus 1939, vlak voor de Tweede Wereldoorlog, werd opgeroepen voor de dienstplicht; daardoor slaagde hij pas in 1941, toen hij 21 was, voor het eindexamen.

Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen, vernietigde de kleine Nederlandse luchtmacht op de grond en overrompelde het Nederlandse leger. Koningin Wilhelmina en de Nederlandse regering vluchtten naar Engeland, waar na de capitulatie van de Nederlandse defensiemacht een regering in ballingschap werd gevormd.

Aanvankelijk werden leden van het Nederlandse leger krijgsgevangen gemaakt, maar de meesten werden later vrijgelaten en mochten terugkeren naar hun vooroorlogse bezigheden. Later, vanwege het tekort aan arbeidskrachten in Duitsland, kregen mensen tussen de 20 en 50 jaar het bevel zich te melden bij de Duitse autoriteiten voor werk in fabrieken in Duitsland. Velen (onder wie Rudy) negeerden dit bevel en doken onder. Vaak deed de Duitse Militaire Politie invallen in de huizen van Nederlandse ex-militairen op zoek naar deze personen, meestal ‘s nachts. In één geval werd Rudy door een bevriende Nederlandse politieman getipt over zo’n inval en kwam hij uit bed en verliet hij zijn huis, net voordat het werd doorzocht. Zijn oom Jacob Portengen, die op dat moment in het huis was, stapte in Rudy’s onopgemaakte bed en toen de Duitse sergeant die de huiszoeking leidde de kamer binnenging, keken de oom en de sergeant elkaar aan en de sergeant riep uit: “Ach, je bent te oud” en vertrok.

In 1942 besloten Rudy en zijn beste vriend—Robert van Exter, een student aan de universiteit—uit  Nederland te ontsnappen en zich in Engeland bij de Vrije Nederlandse Strijdkrachten aan te sluiten. Hiervoor moesten ze duizenden kilometers afleggen door België, Frankrijk, Spanje en Portugal om bij het door de Britten bestuurde Gibraltar te komen, vanwaar ze een boot naar Engeland konden nemen. Na vele vergeefse plannen te hebben beraamd, kwamen zij in contact met een ontsnappingsorganisatie die bekend stond als de Dutch-Paris Ontsnappingslijn. Die zorgde voor vervalste documenten waarin stond dat zij in dienst waren van de nazi-veiligheidspolitie in de Franse stad Pau, aan de voet van de Pyreneeën, tussen Frankrijk en Spanje.

Op 5 januari 1944 vertrokken Rudy en Robert per trein vanuit Amsterdam naar Parijs voor het eerste deel van hun reis. Tot hun grote opluchting doorstonden de vervalste papieren de controle van de vele Duitse militaire politie-inspecties op de stations en in de trein; zo niet, dan zouden zij waarschijnlijk door de Gestapo zijn gemarteld om informatie over de ontsnappingslijn, en uiteindelijk zouden ze in een concentratiekamp zijn terechtgekomen.

In Parijs aangekomen, moesten Rudy en Robert zes weken onderduiken. Aangemoedigd door het succes van hun vervalste papieren en met de onbezonnenheid van hun jeugd, gebruikten zij de tijd om Parijs te verkennen, zich te mengen onder de rondkijkende Duitse soldaten en cafés te bezoeken. Op een avond werd Rudy bij het verlaten van een café aangeklampt door twee Duitse officieren, zijn papieren werden geïnspecteerd en hem werd beleefd gevraagd hen in hun auto te vergezellen naar het hoofdkwartier van de Gestapo op Avenue Foch. Rudy was als versteend, omdat hij wist dat een telefoontje naar Pau zijn papieren als vals zou onthullen. Gelukkig was het nacht, het regende, Parijs was verduisterd, en de straatnaambordjes waren moeilijk te lezen, zodat de chauffeur verdwaalde. De Duitsers stopten op een hoek om op een kaart te kijken en naar een straatnaambordje te gluren en in dat onbewaakte ogenblik opende Rudy de zijdeur van de auto, sprong eruit en rende als een bezetene door kronkelige zijstraten om eventuele achtervolgers van zich af te schudden. Hij vond uiteindelijk zijn weg terug naar zijn safe-house, vertelde zijn verhaal, en hij en Robert werden onmiddellijk naar elders overgebracht, kregen nieuwe valse identiteitskaarten, en kregen voorrang in de ontsnappingslijn.

Twaalf dagen later, na verdere reizen per trein, bus en te voet, ploeterden Rudy, Robert en tien ontsnapte Amerikaanse piloten vier dagen lang door diepe sneeuw over de Pyreneeën tot ze de grens met het neutrale Spanje waren gepasseerd—waar ze onmiddellijk door de Spaanse politie werden gevangengezet. Terwijl ze wachtten op bijstand van Amerikaanse en Nederlandse dilomaten, hielden ze zich bezig met het doden van legioenen kakkerlakken die voor hun aankomst vrolijk in de Spaanse cellen hadden geleefd. Uiteindelijk werden ze vrijgelaten en trokken ze per auto en trein door Spanje en door Portugal naar Gibraltar, waar ze aan boord gingen van een Brits oorlogsschip en in konvooi naar Engeland voeren.

Op 15 maart 1944 arriveerden Rudy en Robert in Liverpool. Zij werden onmiddellijk door de Britse politie in hechtenis genomen voor een intensief verhoor. Blijkbaar was de inlichtingendienst MI-5 bezorgd dat zij vijandelijke agenten waren die in Groot-Brittannië probeerden te infiltreren. Nadat hij MI-5 ervan had overtuigd dat hij geen spion was, nam Rudy dienst bij de Nederlands-Indische Luchtmacht, werd voor training naar Australië uitgezonden en kwam op 11 september 1944 aan in Brisbane. Veertien dagen later, tijdens zijn verlof in Melbourne, ontmoette hij een jonge vrouw met de naam Marie Bernadette Mortimer en, zoals hij later graag zei: “De Duitsers konden me niet gevangennemen, maar een Australisch meisje kon dat wel!”

Kort na die gedenkwaardige ontmoeting in Melbourne, en vanwege zijn koloniale achtergrond, werd Rudy als Special Service Officer overgeplaatst naar Nieuw-Guinea en naar wat nu Oost-Timor is. Een hoogtepunt van deze overplaatsing was zijn detachering als Nederlandse verbindingsofficier bij de AIF strijdmacht die de Japanse overgave aanvaardde op de Kleine Soenda Eilanden, die zich over 1.000 km uitstrekken tussen Bali tot Timor.

Na zijn terugkeer naar Australië in 1946 trouwden Rudy en Berna op 4 juli in Melbourne. Twee maanden na hun huwelijk voeren de Zeemans in een troepentransportschip van Australië naar Nederland, waar Rudy werd gedemobiliseerd. Vanwege zijn achtergrond kreeg Rudy al snel een positie bij een grote Nederlandse handelsmaatschappij die zich bezighield met import/export in het Verre Oosten. Hij werkte zo’n 15 jaar voor deze maatschappij op plaatsen als Java, Sumatra, Hong Kong en Singapore. In deze periode kende de Koningin van Nederland Rudy het Kruis van Verdienste en het Verzetskruis toe voor zijn diensten in oorlogstijd. Het Kruis van Verdienste wordt alleen toegekend (en ik citeer) “ter onderscheiding van moedige en uitzonderlijke daden van niet-militaire aard in verband met vijandelijke actie.”

In 1961, na te zijn opgeklommen tot exportmanager, werd Rudy teruggeroepen naar het hoofdkantoor in Rotterdam. Zowel hij als Berna hadden het niet naar hun zin in Rotterdam—onder andere het Nederlandse weer was vreselijk—dus besloten zij Europa te verlaten en een nieuw leven te beginnen in Australië. Kort na zijn aankomst in Melbourne in 1963 kreeg Rudy de opdracht van een Australisch wolbedrijf om te onderhandelen over een contract met China Resources, de handelsmaatschappij van de Chinese regering. Dit leidde tot een verzoek van een van de Britse handelshuizen van Hong Kong om een handelskantoor in Sydney te openen. Rudy bleef meer dan drie jaar bij dit bedrijf en nam toen ontslag om zijn eigen firma op te zetten. Uiteindelijk kregen gezondheidsproblemen als gevolg van zijn oorlogservaringen hem te pakken en 35 jaar geleden vroeg en kreeg hij van de Nederlandse regering een “speciaal pensioen voor verzetsdeelnemers.” Dit stelde hem in staat met pensioen te gaan en naar Launceston te verhuizen, waar hij dicht bij zijn twee weduwe-zussen kon zijn. Hij voltooide zijn memoires – zijn boek Geluk door Tegenspoed werd vlak na zijn 100ste verjaardag gepubliceerd – en genoot van zijn hobby’s, zoals golfen, bridge spelen en schilderen.

Berna, zijn liefde en leven gedurende 74 jaar, overleed op 6 september 2020. Dit betekende, denk ik, het begin van het einde voor Rudy en hij overleed, acht maanden later, op 26 april 2021.

Ik zou willen eindigen met een verhaal dat ik toepasselijk vind in verband met mijn vriend Rudy Zeeman.  Ik vraag nog even uw geduld!

In 1862, op het hoogtepunt van de Amerikaanse Burgeroorlog, was een kapitein van het Leger van de Unie met de naam Robert Ellicombe, actief op een slagveld toen hij het gekreun hoorde van een soldaat die zwaar gewond was geraakt. Niet wetende of het een Unie of Confederatie soldaat was besloot de kapitein zijn leven te riskeren en de gewonde man terug te brengen voor medische verzorging. Kruipend op zijn buik onder het geweervuur, bereikte hij de getroffen soldaat en begon hem terug te trekken naar zijn eigen post. Daar aangekomen zag hij dat het uniform van een vijandelijke soldaat was, maar dat hij niet ademde – hij was dood.

De kapitein stak een lantaarn aan en schrok zich een ongeluk toen hij in het schemerige licht het gezicht van de soldaat herkende – het was zijn eigen zoon. De jongen had in het Zuiden muziek gestudeerd toen de oorlog uitbrak en had, zonder het zijn vader te vertellen, dienst genomen in het leger van de Confederatie.

De volgende morgen vroeg de diepbedroefde vader toestemming aan zijn superieuren om zijn zoon een volledige militaire begrafenis te geven, wat in die tijd inhield dat een groep leden van het militaire muziekcorps treurmuziek bij het graf speelde. Uit respect voor de kapitein werd zijn verzoek gedeeltelijk ingewilligd: hij mocht de begrafenis houden, maar omdat zijn zoon een soldaat van de Confederatie was, mocht er slechts één muzikant zijn. De kapitein koos een hoornblazer.  Hij vroeg de hoornblazer een reeks muzieknoten te spelen die hij had gevonden op een stuk papier in de zak van het uniform van zijn dode zoon. Deze wens werd vervuld en zo ontstond de alles indrukwekkende melodie die bij militaire begrafenissen wordt gespeeld en die wij nu kennen als “de Last Post.”

Niet veel mensen weten dat er woorden zijn verbonden aan de Last Post. Ik zal ze u voorlezen als een eerbetoon aan mijn vriend Rudy Zeeman, die 77 jaar geleden lijf en leden riskeerde om zijn bezette land te ontvluchten en zich aan te sluiten bij de Free Dutch Forces om zijn land te helpen bevrijden van de nazi-bezetter. De eenvoudige woorden luiden als volgt:

De dag is voorbij en de zon is verdwenen van de meren, van de heuvels, van de hemel;

Alles is goed, veilige rust, want God is nabij.

Vervagend licht verduistert het zicht en een heldere ster schittert aan de hemel;

Van verre, naderend, valt de nacht.

Laat er dank en lof zijn, voor onze dagen onder de zon, onder de sterren, onder de hemel;

want als we gaan, dit weten we, God is nabij.

Rudy Zeeman in zijn huis in Tasmanië, Australië, in 2020, ter gelegenheid van de publicatie van zijn autobiografie (foto met dank aan Jim Connor).

Francis (Frank) Mazzaglia (1936-2021) was een van de oprichters van de Weidner Foundation. Hij was 25 jaar lang lid van onze Raad van Bestuur, onder meer als interim- directeur. Hij beschreef zijn lange vriendschap met John Weidner als een van zijn meest dierbare ervaringen. Toen hij als assistent van President Larry Geraty aan het Atlantic Union College werkte, begeleidde hij John en Naomi Weidner bij hun vele bezoeken, variërend van een bezoek aan de gouverneur van Massachusetts, William Weld, tot een volle zaal met enthousiaste basisschoolkinderen tijdens de Humanities Week van het College, waar Weidner werd geëerd.

Frank was een veteraan van het Amerikaanse leger die Advanced Individual Training in militaire inlichtingen en encryptie had gevolgd en tijdens de Vietnam-oorlog op de Filippijnen diende. Hij behaalde vijf academische graden, waaronder een BSBA van Boston College, een Master of Communications van Boston State College, de Executive MBA van Suffolk University, en zowel de Masters als een Doctorate in Administration, Planning and Policy van Harvard. Als columnist voor zo’n 50 kranten was hij de hoofdcoördinator van de Nationale Pers tijdens het bezoek van Paus Johannes Paulus aan Boston. Hij was voorzitter van de National Council of Italian American Alliances, die hij omschreef als een organisatie voor sociale rechtvaardigheid, en hij werd geëerd door het Pirandello Lyceum als “The Best In Mind and Spirit,” en ook door de Sons and Daughters of Italy, en de National Association of Italian American Police Officers.